Groep 5 Groep 6 Groep 7 Groep 8

Tijdlijn

3000 v.c. - nu
3000 v.c. - 500
500 - 1000
1000 - 1500
1500 - 1600
1600 - 1700
1700 - 1800
1800 - 1900
1900 - 1950
1900 - nu
Print

Brandhoutduivel

Bijna elke sage heeft een historische achtergrond. Dat wil zeggen: er is altijd wel iets van waar. Dat staat in het verhaal over de Witte Wieve. Dat geldt ook voor het verhaal van de brandhoutduivel. Het is ontstaan in de tijd, dat de mensen nog echt in duivels geloofden. Dat waren kleine griezelige mannetjes met bokkenpootjes en met twee hoorntjes op de kop. En er was maar één persoon die tegen de duivel op kon: de pastoor.
 
Het verhaal speelde zich af op boerderij Vinke aan de rand van Ootmarsum. Rond die boerderij stonden allerlei hokken en schuren. Voor de wagens, de ploeg en de eg, voor het hooi en het stro, voor kippen en geiten. Er stond ook een schuurtje waarin het brandhout werd opgeslagen. In die tijd, en het is misschien wel tweehonderd jaar geleden, hadden de boeren nog een open vuur in huis, een los vuur. Dat werd gestookt met grote klossen hout.
 
Op zekere dag ging de boerin met een korf naar het schuurtje om hout voor dat losse vuur te halen. Ze wilde de deur openen. Ze kreeg het slot wel open, maar toen klemde de deur. Dat was nog nooit voorgekomen. Ze mopperde in zichzelf. De knechten moesten dat maar eens gauw voor elkaar maken. De boerin zette de korf op de grond en trok met beide handen en eindelijk kreeg ze deur open. Ze ging naar binnen. Het was in dat schuurtje altijd half donker, maar dat was niet erg. Zij wist het brandhout precies te liggen en zou het zelfs in het pikkedonker nog kunnen pakken.
 
Toch was het deze keer iets anders. Het hout lag door het hele schuurtje verspreid en de boerin voelde dat er iets geheimzinnigs aan de hand was. Het was net alsof ze werd bespied. “Is hier iemand?” riep ze. Maar ze besefte meteen dat hier niemand kòn zijn; de deur was immers van buiten afgesloten geweest.
 
Ze keek nog eens goed en opeens zag ze vanachter de stapel hout een paar vurige, gloeiende stippen. Het waren felle oogjes die priemend op haar waren gericht en haar vijandig aanstaarden. De boerin wilde schreeuwen, maar kon geen woord uitbrengen. Langzaam liep ze achteruit naar de deur. Toen ze die had bereikt, sprong ze naar buiten en smeet de deur achter zich dicht. Ze rende naar de boerderij, waar de boer en de knechten rond het losse vuur zaten. “De duivel zit in de houtschuur”, was alles wat de boerin kon uitbrengen. De mannen wilden eerst beginnen te lachen, maar toen ze het bleke gezicht van de boerin zagen, begrepen ze dat er iets ernstigs was gebeurd. Ze stonden op en gingen met haar naar buiten.
 
“Ik ga wel even naar binnen om het hout te halen en dan zal ik meteen dat duveltje wel te pakken nemen,” sprak een van de knechten. Hij rukte de deur open en ging naar binnen. Hij had nog maar twee stappen in het schuurtje gezet of daar vlogen hem de stukken brandhout om de oren. In een razend snel tempo alsof ze met z’n tienen tegelijk aan het gooien waren. De knecht wist niet hoe snel hij hij buiten moest komen.
 
Bleek van schrik stamelde hij: “De duivel gooit met hout.” Nou, dat hadden de anderen al begrepen.
 
Er werd overleg gepleegd en de boer zelf kwam met de oplossing: “We halen de pastoor erbij. Die weet wel hoe hij de duivel moet aanpakken.”
 
Dat gebeurde. De pastoor kwam met een vat vol wijwater en een wijwaterkwast. Bij de schuurdeur sprak hij een kort gebed, sprenkelde wijwater over het schuurtje en gaf de knechten toen bevel om met een grote zak naar binnen te gaan. Aarzelend deden ze de deur open en zagen meteen een klein, krom en griezelig mannetje op het hout zitten. Zonder aarzelen gooiden ze de zak over het vreemde wezen en knoopten deze toen dicht. Met de pastoor voorop liepen ze daarna in de richting van de Ageler Es. Daar aan de Zonnenbergweg wees de pastoor een bosje aan en zei: “Graaf daar een diep gat en gooi de zak met de brandhoutduivel daarin.” Zo gezegd zo gedaan en nadat ze het gat weer met zand hadden gevuld, werd er nog een dikke steen op gelegd. Voordat ze het bosje verlieten, sprak de pastoor nog: “Niemand mag ooit deze steen van zijn plaats halen, want dan zal de duivel tevoorschijn komen en de mensen van Ootmarsum straffen.” Tot op de dag van vandaag ligt die steen nog op z’n plaats.
 
Twents
1.Vrooger wedn de duvel aajt ofbeeld as ’n klein kearlke met bokkepeutkes en höärnkes op ’n kop.
2.De leu wadn na bang veur de duvel en alleen de pastoar kon d’r iets tegn doon.
3.Met wi’jwater wedn den braandhoaltduvel oetschakeld en toen in nen zak doan.
4.Den braandhoaltduvel lig noe oonder nen steen in ’t Meartnbuske. Den steen möt aajt op dezölde plaats blievn lign.

Media
  • brandhoutduivel.jpg

Laat een bericht achter
De naam die je hier invult wordt weergegeven bij de reactie.
Je e-mail adres is nodig voor het verwerken van de reactie, maar wordt niet getoond op de website.
De veiligheidscode wordt gebruikt om spam tegen te houden. Hiermee kunnen mensen worden onderscheiden van automatische spam scripts.
CAPTCHA Afbeelding
Vul de bovenstaande code hieronder in